Op theevisite bij Ineke Tergast
Ineke: (terwijl ze mij haar kamer binnenleidt) "Heb je het beeld
nou gezien ? "M'n ogen zoeken vergeefs de kamer af. "Je staat er met
je rug naartoe !!" Ik draai me om. In de hoek van de kamer, vlak achter de
deur staat een kolossaal een tint lichter dan hazelnootkleurig houten beeld.
Het is van Chabot, onmiskenbaar.
Die merkwaardige, starende, tegelijk verbaasde gelaatsuitdrukking. Dat
kleine knotje hoog op haar achterhoofd. Die onbegrijpelijke, afgevlakte hoge
buste. Die grote, veel te grote, knokige handen stijf tegen het lichaam aan.
Wat later zal Ineke tegen deze houten boerin praten. "Jij gaat niet
bij ons weg hè", zegt ze. "Jij bent altijd bij ons geweest. Bij pappie,
mammie en bij mij". Dan streng tegen mij: "Ja ik praat tegen dat
beeld. Nu denk je zeker dat ik gek ben. Nou dat mag je wel denken, maar niet
zeggen!"
Ineke Tergast (74), is de springlevende dochter van de in de jaren 50 in
geen bloemlezing ontbrekende dichter Nes Tergast, die in 1974 op 78-jarige leeftijd
overleed.
Toen het Indonesische klimaat Ineke op haar tiende parten ging spelen,
vestigde het gezin zich in Den Haag. Nes Tergast vond een baan als directeur
van een onroerend goed-maatschappij. Voor zijn vertrek naar Indië had hij in Delft
scheikunde gestudeerd, maar was vrij snel overgestapt op economie. In de oorlog
begon hij te dichten. Hij debuteerde tamelijk laat, op 44-jarige leeftijd met
de bundel Glas en Schaduw. Negen jaar
later volgde Het Moederland en in
1951 Deliria. Twee jaar later volgden
Deliriana en Werelden.
Zodra Tergast na zijn dagtaak de deur van zijn kantoor achter zich in
het slot gooide betrad hij zijn wereld van kunst en letteren.
Hij bezocht zijn letterkundige vrienden Jacques Bloem, Adriaan Roland Holst, Pierre H. Dubois, maar ook de schilders Pieter Ouborg en Willem Hussem. De laatste werkte in een gigantisch leegstaand zwembad in de Haagse Schilderswijk.
Hij bezocht zijn letterkundige vrienden Jacques Bloem, Adriaan Roland Holst, Pierre H. Dubois, maar ook de schilders Pieter Ouborg en Willem Hussem. De laatste werkte in een gigantisch leegstaand zwembad in de Haagse Schilderswijk.
Pieter Ouborg gaf Ineke kunstgeschiedenis. Zij loopt naar haar slaapkamer
en haalt een ingelijste tekening van hem te voorschijn. "Dit noemde hij Het lachende Paard, zegt zij, met de
klemtoon op alle lettergrepen. "Ouborg hangt zelfs in het Metropolitan in New
York".
Toen zij voor het eerst het atelier van Ouborg bezocht
dacht zij meteen: "Dit moet mijn vader zien". Zo kwam het dat
Nes Tergast de eerste tentoonstelling van Ouborg in Den Haag hielp inrichten en
vervolgens ook over hem schreef." Als kunstcriticus werkte hij op
persoonlijke titel", benadrukt Ineke.
Hoe Tergast Chabot tegen het lijf liep weet Ineke zich niet te
herinneren. De wereldreis naar diens atelier staat haar daarentegen nog vrij
helder voor de geest. Eerst met de trein naar Rotterdam en vervolgens met tram
en bus naar Terbregge. Het laatste stuk langs de Rotte
liepen ze. Haar hand in die van haar vader. Dan dat scheefgezakte huisje
aan de linker Rottekade met die lange schuur waarin Chabot schilderde en waarin
hij na zijn overlijden ook zou worden opgebaard.
"Mijn vader zat uren met Chabot te praten en ik was te gast bij mevrouw Chabot."
Gedurende ons gesprek loopt Ineke twee keer weg. Een keer om een vers kopje thee te halen. Een keer om de vogels te voeren. Elke dag omstreeks dit uur strooit zij wat zaad voor de vogels die haar ongeduldig begroeten: twee koolmeesjes, een roodborstje en Daan de Valenciaan, een Spaanse duif die hier kennelijk is blijven hangen.
Achter mij springt een gele kanarie van het ene stokje op
"Mijn vader zat uren met Chabot te praten en ik was te gast bij mevrouw Chabot."
Gedurende ons gesprek loopt Ineke twee keer weg. Een keer om een vers kopje thee te halen. Een keer om de vogels te voeren. Elke dag omstreeks dit uur strooit zij wat zaad voor de vogels die haar ongeduldig begroeten: twee koolmeesjes, een roodborstje en Daan de Valenciaan, een Spaanse duif die hier kennelijk is blijven hangen.
Achter mij springt een gele kanarie van het ene stokje op
het andere en piept wat.
Ineke komt terug met een stapeltje dichtbundels. Zij slaat de bundel Deliriana open en leest het gedicht Mijn Vogels voor dat haar vader aan haar
opdroeg:
Het zijn de vogels
van het soms geluk
die van de kruimels leven
en wier gevederte van schuw en schaduw is
die van de kruimels leven
en wier gevederte van schuw en schaduw is
Het zijn de vogels
van de liefde
die van de honger leven
en wier gevederte van rijs en roodhout is
die van de honger leven
en wier gevederte van rijs en roodhout is
Het zijn de vogels
van de eenzaamheid
die van de warmte leven
en wier gevederte van slib en stuifmeel is.
die van de warmte leven
en wier gevederte van slib en stuifmeel is.
Het zijn de vogels
van het heimwee
die van de resten leven
en wier gevederte van graan en groenland is.
die van de resten leven
en wier gevederte van graan en groenland is.
Het zijn de vogels
van de vrijheid
die van het weertij leven
en wier gevederte van zout en zuurstof is.
die van het weertij leven
en wier gevederte van zout en zuurstof is.
Het zijn de vogels
van het leven
die leven van de horzels van de dood
en wier gevederte van dracht en drijfzand is.
die leven van de horzels van de dood
en wier gevederte van dracht en drijfzand is.
Het zijn de vogels
van de dood
die leven van de luister van het leven
en wier gevederte van naakt en nachtvorst is.
die leven van de luister van het leven
en wier gevederte van naakt en nachtvorst is.
Ineke Tergast is in het huis en in de boedel van haar overleden ouders
blijven wonen. Ongehuwd.
Zij leest veel en heeft nog regelmatig contact met Pierre
H. Dubois en diens vrouw.
Ineke's moeder ging nooit mee naar de rokerige literaire
avonden van haar man. De lieve Indische vrouw kon niet zo tegen de
literaire spierballentaal die daar bon ton was. "De mannen spraken en
dronken, hun vrouwen luisterden en zwegen", weet Ineke.
Zij vermoedt dat haar vader het wel moeilijk heeft gehad tussen al die
jonge dichters. Als zoon van een kolonel van de cavalerie zou hem enige onverschrokkenheid
toch niet vreemd zijn geweest. Hoewel Tergast met vrienden heel vrolijk kon
zijn geloofde hij toch vooral in de eenzaamheid. "Op zondag gingen mijn
moeder en ik vaak weg om hem rustig te laten werken", herinnert zij zich.
Opnieuw grijpt zij naar een bundel: Deliria, uit 1951 met het gedicht In Memoriam Hendrik Chabot. Het is de uitsmijter. Zij draagt het langzaam en nadrukkelijk voor.
Opnieuw grijpt zij naar een bundel: Deliria, uit 1951 met het gedicht In Memoriam Hendrik Chabot. Het is de uitsmijter. Zij draagt het langzaam en nadrukkelijk voor.
Ik mag niet vertrekken voordat ik met mijn ogen afscheid heb genomen van
de houten boerenvrouw in de hoek van de kamer, wier geschiedenis ik niet ken.
(Dit interview kwam tot stand
begin maart 1999. Ineke Tergast woonde toen in de Laan van Clingendael te Den
Haag. Het artikel werd gepubliceerd in het lentenummer van de Chabotkrant van
1999. De Chabotkrant was het orgaan van De Chabotgroep, Vereniging van
Schilderamateurs te Rotterdam-IJsselmonde.)